Pred.11:7-12

Het licht is een genot. Wat een weldaad voor de ogen om de zon te zien!
Wanneer een mens lang leeft, laat hij dan van elke dag genieten en bedenken dat de dagen van de duisternis ontelbaar zullen zijn. De toekomst is niets dan leegte.
Geniet dus, beste vriend, van je jonge jaren, haal je hart op aan de dagen van je jeugd. Volg de wegen die je hart wil gaan, gun je ogen wat ze wensen. En onthoud bij alles wat je doet dat God je aan zijn oordeel onderwerpt.
Belast je hart niet met verdriet en houd je lichaam vrij van kwalen, want je jeugd en jonge jaren zijn al snel voorbij.

2Kor.4:16-5:10

Daarom verzaken wij onze plicht niet. Ook al gaat ons uiterlijke bestaan verloren, ons innerlijke bestaan wordt van dag tot dag vernieuwd.
De geringe last die we tijdelijk te dragen hebben, brengt ons een eeuwige luister, die alles omvat en alles overtreft.
Wij richten ons niet op de zichtbare dingen maar op de onzichtbare, want de zichtbare dingen zijn tijdelijk, de onzichtbare eeuwig.

Wij weten dat wanneer onze aardse tent, het lichaam waarin wij wonen, wordt afgebroken, we van God een woning krijgen: een eeuwige, niet door mensenhanden gemaakte woning in de hemel.
Wij zuchten in onze aardse tent en zouden willen dat onze hemelse woning er nu al over wordt aangetrokken.
We zijn er echter zeker van dat we ook ontkleed niet naakt zullen zijn. Noot dat we ook ontkleed niet naakt zullen zijn – Andere handschriften lezen: ‘dat we eenmaal bekleed niet naakt zullen zijn’.
Zolang we in onze aardse tent verblijven zuchten we onder een zware last, omdat we niet willen dat deze kleding wordt uitgetrokken; we willen dat er nieuwe over wordt aangetrokken, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden.
Hiervoor heeft God zelf ons gereedgemaakt, door ons de Geest als onderpand te geven.

Dus wij blijven altijd vol goede moed, ook al weten we dat zolang dit lichaam onze woning is, we ver van de Heer wonen.
We leven in vertrouwen op God; wat komen gaat is nog niet zichtbaar.
We blijven vol goede moed, ook al zouden we ons lichaam liever verlaten om onze intrek bij de Heer te nemen.
Daarom ook stellen wij er een eer in te doen wat God wil, zowel in dit bestaan als in ons bestaan bij hem.
Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder van ons krijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn leven heeft gedaan, of het nu goed is of slecht.

Ps.71

Bij u, HEER, schuil ik,
maak mij nooit te schande,

red en bevrijd mij, doe mij recht,
hoor mij en kom mij te hulp.

Wees de rots waarop ik kan wonen,
waar ik altijd heen kan gaan.
U hebt mijn redding bevolen,
mijn rots en mijn burcht, dat bent u.

Mijn God, bevrijd mij uit de hand van schurken,
uit de greep van wrede onderdrukkers.

U bent mijn enige hoop,
HEER, mijn God,
van jongs af vertrouw ik op u.

Al vanaf mijn geboorte steun ik op u,
al in de moederschoot was u het die mij droeg, Noot die mij droeg – Voorgestelde lezing. MT : ‘die mij [de navelstreng] afsneed’.
u wil ik altijd loven.

Voor velen ben ik een teken,
u bent mijn veilige schuilplaats.

Heel de dag is mijn mond
vervuld van uw lof en uw luister.

Verstoot mij niet nu ik oud word,
verlaat mij niet nu mijn kracht bezwijkt.

Mijn vijanden spreken over mij,
ze loeren op mij en spannen samen,

ze zeggen: ‘God heeft hem verlaten,
jaag hem op, grijp hem, niemand die hem redt.’

God, blijf niet ver van mij,
mijn God, kom mij haastig te hulp,

laat mijn tegenstanders van schaamte bezwijken,
wie mijn ongeluk zoeken, met schande worden bedekt.

Ik blijf naar u uitzien, altijd,
u lof brengen, meer en meer.

Mijn mond verhaalt van uw gerechtigheid,
van uw reddende daden, dag aan dag,
hun aantal kan ik niet tellen.

Spreken zal ik over uw macht, HEER, mijn God,
de rechtvaardigheid roemen van u alleen.

God, u onderwees mij van jongs af aan,
en steeds nog vertel ik uw wonderen.

Nu ik oud en grijs ben,
verlaat mij niet, o God,
zodat ik het nageslacht, elk nieuw kind,
kan verhalen van de macht van uw arm.

Uw gerechtigheid rijst hoog op, o God,
u hebt grootse daden verricht.
God, wie is aan u gelijk?

U hebt mij doen zien
veel ellende en nood –

laat mij nu herleven,
laat mij herrijzen
uit de diepten van de aarde.

Verhoog mij in aanzien,
omgeef mij met uw troost.

Dan zal ik u loven bij het spel op de harp,
u en uw trouw, mijn God.
Ik zal voor u zingen bij de lier,
Heilige van Israël.

Mijn lippen zullen juichen wanneer ik voor u zing,
ik zal jubelen omdat u mij hebt verlost.

Mijn tong zal heel de dag van uw gerechtigheid spreken:
wie mijn ongeluk zoekt, zal te schande staan.

Heb.11:13-16

Zij allen zijn in geloof gestorven; wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden, ze hebben slechts een glimp ervan begroet, en ze zeiden van zichzelf dat zij op aarde leefden als vreemdelingen en gasten.
Door zo te spreken lieten ze blijken op doorreis te zijn naar een vaderland.
En daarmee bedoelden ze niet het vaderland waaruit ze weggetrokken waren, anders waren ze daarheen wel teruggekeerd.
Nee, ze keken reikhalzend uit naar een beter vaderland: het hemelse. Daarom schaamt God zich er niet voor hun God genoemd te worden en heeft hij voor hen een stad gereedgemaakt.