1Joh.5:13-21

Laatste opmerkingen

Dit alles schrijf ik u omdat u moet weten dat u eeuwig leven hebt, u die gelooft in de naam van de Zoon van God. Noot Dit alles schrijf ik u omdat u moet weten dat u eeuwig leven hebt, u die gelooft in de naam van de Zoon van God – Andere handschriften lezen: ‘Dit alles schrijf ik aan u die gelooft in de naam van de Zoon van God, omdat u moet weten dat u eeuwig leven hebt, u die gelooft in de naam van de Zoon van God’.
Wij kunnen ons vol vertrouwen tot God wenden, in de zekerheid dat hij naar ons luistert als we hem iets vragen dat in overeenstemming is met zijn wil.
En omdat we weten dat hij naar ons luistert, wat we hem ook vragen, weten we ook dat we alles al hebben gekregen wat we hem gevraagd hebben.
Als iemand zijn broeder of zuster een zonde ziet begaan die niet tot de dood leidt, moet hij voor hem of voor haar bidden en zo de zondaar het leven geven. Dit geldt wanneer er sprake is van een zonde die niet tot de dood leidt. Er bestaat ook zonde die wel tot de dood leidt. In dat geval geldt mijn aansporing om te bidden niet.
Alle kwaad is zonde, maar niet elke zonde leidt tot de dood.

We weten dat iemand die uit God geboren is niet zondigt. De Zoon, die uit God geboren werd, beschermt hem, zodat het kwaad geen vat op hem heeft.
We weten dat wij uit God voortkomen, terwijl de hele wereld in de macht is van hem die het kwaad zelf is.
We weten ook dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht heeft gegeven om de Waarachtige te kennen. En wij zijn in de Waarachtige, omdat we in zijn Zoon Jezus Christus zijn. Hij is de ware God, hij is het eeuwige leven.
Kinderen, wees op uw hoede voor de afgoden.

Ef.4:1-6

Christus als fundament

Ik, die gevangenzit omwille van de Heer, vraag u dan ook dringend de weg te gaan die past bij de roeping die u hebt ontvangen:
wees steeds bescheiden, zachtmoedig en geduldig, en verdraag elkaar uit liefde.
Span u in om door de samenbindende kracht van de vrede de eenheid te bewaren die de Geest u geeft:
één lichaam en één geest, zoals u één hoop hebt op grond van uw roeping,
één Heer, één geloof, één doop,
één God en Vader van allen, die boven allen, door allen en in allen is.

Mar.10:17-27

Toen hij zijn weg vervolgde, kwam er iemand naar hem toe die voor hem op zijn knieën viel en vroeg: ‘Goede meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’
Jezus antwoordde: ‘Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, behalve God.
U kent de geboden: pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af, bedrieg niemand, toon eerbied voor uw vader en uw moeder.’
Toen zei de man: ‘Meester, sinds mijn jeugd heb ik me daaraan gehouden.’
Jezus keek hem liefdevol aan en zei tegen hem: ‘Eén ding ontbreekt u: ga naar huis, verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen, dan zult u een schat in de hemel bezitten; kom dan terug en volg mij.’
Maar de man werd somber toen hij dit hoorde en ging terneergeslagen weg; hij had namelijk veel bezittingen.

Jezus keek de kring rond en zei tegen zijn leerlingen: ‘Wat is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan.’
De leerlingen schrokken van zijn woorden. Maar Jezus zei nog eens uitdrukkelijk: ‘Kinderen, wat is het moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan:
het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan.’
Nu waren ze nog meer ontzet, en ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie kan er dan nog gered worden?’
Jezus keek hen aan en zei: ‘Bij mensen is dat onmogelijk, maar niet bij God, want bij God is alles mogelijk.’

Jes.49

Eilanden, hoor mij aan,
verre volken, luister aandachtig.
Al in de schoot van mijn moeder
heeft de HEER mij geroepen,
nog voor ze mij baarde noemde hij mijn naam.

Mijn tong maakte hij scherp als een zwaard,
hij hield me verborgen in de schaduw van zijn hand;
hij maakte me tot een puntige pijl,
hij stak me weg in zijn pijlkoker.

Hij heeft me gezegd: ‘Mijn dienaar ben jij.
In jou, Israël, toon ik mijn luister.’

Maar ik zei: ‘Tevergeefs heb ik me afgemat,
ik heb al mijn krachten verbruikt,
het was voor niets, het heeft geen zin gehad.
Maar de HEER zal me recht doen,
mijn God zal me belonen.’

Toen sprak de HEER,
die mij al in de moederschoot
gevormd heeft tot zijn dienaar
om Jakob naar hem terug te brengen,
om Israël rond hem te verzamelen –
dat ik aanzien zou genieten bij de HEER
en dat mijn God mijn sterkte zou zijn.

Hij zei: ‘Dat je mijn dienaar bent
om de stammen van Jakob op te richten
en de overlevenden van Israël terug te brengen,
dat is nog maar het begin.
Ik zal je maken tot een licht voor alle volken,
opdat de redding die ik brengen zal
tot aan de einden der aarde reikt.’

Dit zegt de HEER, de bevrijder, de Heilige van Israël,
tegen hem die smadelijk veracht wordt,
die door vreemde volken wordt verafschuwd,
die dienaar is van vreemde heersers:
Koningen zullen dit zien en opstaan,
vorsten buigen diep voorover,
omwille van de HEER, die betrouwbaar is,
de Heilige van Israël, die jou heeft uitgekozen.

Dit zegt de HEER:
In het uur van mijn genade geef ik je antwoord,
op de dag van de redding zal ik je helpen.
Ik zal je behoeden, ik neem je in dienst
voor mijn verbond met de mensen,
om het land weer op te richten,
om het verlaten erfgoed in eigendom terug te geven,

om tegen gevangenen te zeggen: ‘Ga in vrijheid!’
en tegen wie in het duister verblijft: ‘Kom tevoorschijn!’
Langs wegen zullen zij weiden,
op iedere kale heuvel vinden ze weidegrond.

Ze zullen dorst noch honger lijden,
de zinderende hitte zal hen niet kwellen
en de zon zal hen niet steken,
want hij die zich over hen ontfermt, zal hen leiden
en hen naar waterbronnen voeren.

Ik effen al mijn bergen tot een weg,
ik zal mijn paden plaveien.

Kijk! Zij daar komen van ver,
en kijk, zij uit het noorden, en uit het westen,
en zij uit het land van Syene. Noot Syene – Voorgestelde lezing ondersteund door een Qumran-handschrift. MT: ‘de Sinieten’.

Juich, hemel! Jubel, aarde!
Bergen, breek uit in gejuich!
De HEER heeft zijn volk getroost,
hij heeft zich over de armen ontfermd.
Sions klachten door de HEER weerlegd

Sion zegt:
‘De HEER heeft mij verlaten,
mijn Heer is mij vergeten.’

Maar kan een vrouw haar zuigeling vergeten
of harteloos zijn tegen het kind dat zij droeg?
Zelfs al zou zij het vergeten,
ik vergeet jou nooit.

Ik heb je in mijn handpalm gegrift,
je muren staan mij steeds voor ogen.

Je kinderen haasten zich terug naar huis,
de vijand die je verwoestte en vernielde, trekt weg.

Open je ogen, kijk om je heen:
ze stromen in drommen naar je toe.
Zo waar ik leef – spreekt de HEER –,
je zult je met hen tooien,
hen dragen zoals een bruid haar sieraden.

Je puinhopen, je verwoeste en vernielde land –
weldra zal het te klein zijn voor al je bewoners,
en je aartsvijand zal in de verte verdwijnen.

Je dacht dat je je kinderen verloren had,
maar eens zul je hen horen zeggen:
‘Het is ons hier te benauwd.
Geef ons meer ruimte om te wonen.’

Je zegt bij jezelf:
Wie zou mij die kinderen schenken?
Ik heb toch geen kinderen?
Ik ben onvruchtbaar, verbannen en verstoten.
En wie zou hen grootbrengen?
Ik ben alleen over – waar komen zij dan vandaan?

Maar dit zegt God, de HEER:
Ik zal mijn hand opheffen naar vreemde volken,
ik steek mijn vaandel voor hen op.
Ze nemen je zonen op hun arm
en dragen je dochters op hun schouders.

Koningen zullen je verzorgen,
vorstinnen zullen je zogen.
Ze zullen voor je knielen, zich diep vooroverbuigen,
en het stof van je voeten likken.
Dan zul je erkennen dat ik de HEER ben,
die niet beschaamt wie op hem hopen.

‘Alsof een strijder zich zijn buit laat afnemen!
Kunnen gevangenen soms ontkomen aan een tiran?’ Noot een tiran – Volgens een Qumran-handschrift en de oudste vertalingen. MT: ‘een rechtvaardige’.

Toch zegt de HEER:
Gevangenen worden de strijder ontnomen,
de tiran zal zijn buit verliezen.
Wie een geding voert tegen jou
zal ik in een geding bestrijden,
en ikzelf zal je kinderen redden.

Ik laat je onderdrukkers hun eigen vlees eten,
hun eigen bloed is de wijn die hen dronken maakt.
Dan zal iedereen erkennen
dat ik, de HEER, je redder ben,
je beschermer, de Machtige van Jakob.

Hos.11:7-11

Mijn volk bijt zich vast in zijn ontrouw jegens mij.
Al roepen ze tot mij, de Allerhoogste,
ik zal hun lot niet verlichten.

Ach Efraïm, hoe zou ik je ooit kunnen prijsgeven?
Hoe zou ik je kunnen uitleveren, Israël?
Zou ik je prijsgeven als Adma,
je laten ondergaan als Seboïm?
Mijn hart wordt verscheurd,
door barmhartigheid word ik bewogen.

Ik zal mijn toorn laten varen
en Efraïm niet opnieuw te gronde richten.
Want God ben ik, en geen mens,
ik ben in jullie midden, ik ben heilig,
ik zal niet meer in woede ontsteken.

De HEER zal brullen als een leeuw en zij zullen hem weer volgen.
Wanneer hij brult, keren ze schuchter terug van overzee,

als bange vogeltjes komen ze uit Egypte,
als duiven uit Assyrië.
Dan laat ik hen weer wonen in hun eigen huis
– zo spreekt de HEER.