Ps.23

Een psalm van David.

De HEER is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets.

Hij laat mij rusten in groene weiden
en voert mij naar vredig water,

hij geeft mij nieuwe kracht
en leidt mij langs veilige paden
tot eer van zijn naam.

Al gaat mijn weg
door een donker dal,
ik vrees geen gevaar,
want u bent bij mij,
uw stok en uw staf,
zij geven mij moed.

U nodigt mij aan tafel
voor het oog van de vijand,
u zalft mijn hoofd met olie,
mijn beker vloeit over.

Geluk en genade volgen mij
alle dagen van mijn leven,
ik keer terug in het huis van de HEER
tot in lengte van dagen.

Ps.40:2-3

Vol verlangen heb ik op de HEER gewacht
en hij boog zich naar mij toe,
hij heeft mijn roep om hulp gehoord.

Hij trok mij uit de kuil van het graf,
uit de modder, uit het slijk.
Hij zette mij neer op een rots,
een vaste grond voor mijn voeten.

Ps.34:17-19

Toornig ziet de HEER wie kwaad doen aan,
hij wist hun namen op aarde uit.

De HEER hoort de kreten van de rechtvaardigen,
hij bevrijdt hen uit de nood,

gebroken mensen is de HEER nabij,
hij redt wie zwaar wordt getroffen.

Job.9

Jobs antwoord op Bildads eerste betoog

Hierop antwoordde Job:

‘Zeker, ik weet dat het zo is,
hoe kan een mens in zijn recht staan tegenover God?

Als je met hem een rechtsgeding wilt aangaan,
heb je niet één op de duizend maal een weerwoord.

Hoe wijs van hart, hoe sterk een mens ook is,
God kan hij nimmer straffeloos trotseren.

Hij verplaatst bergen, voor men het merkt;
in zijn woede stoot hij ze omver.

De aarde schudt hij van haar plaats,
zodat haar zuilen wankelen.

De zon houdt op te schijnen als hij het beveelt,
en hij sluit de sterren weg, verzegeld.

Hij spant het hemelgewelf, hij alleen,
en wandelt op de hoog oprijzende zee.

De Grote Beer heeft hij gemaakt, en Orion,
de Plejaden en de sterren van het zuiden.

Hij doet grote, ondoorgrondelijke dingen,
ontelbaar zijn de wonderen die hij verricht.

Hij gaat mij voorbij en ik zie hem niet,
hij glipt langs mij heen en ik merk het niet.

Als hij iets wegrukt, wie weerhoudt hem dan?
Wie zal hem zeggen: “Wat doet u?”

God houdt zijn woede niet in toom;
zelfs Rahabs helpers moeten voor hem buigen.

Hoe kan ik mijn stem dan laten horen,
hoe kan ik dan de juiste woorden vinden?

Al sta ik in mijn recht, een weerwoord heb ik niet,
ik kan slechts mijn rechter om genade smeken.

Als ik hem zou roepen en hij antwoordde,
zou ik niet geloven dat hij naar me luisterde.

Hij teistert mij als een stormwind,
zonder reden brengt hij mij steeds nieuwe wonden toe.

Hij laat me nooit op adem komen,
hij vervult mij met een diepe bitterheid.

Gaat het om kracht, dan is hij de sterkste,
gaat het om recht, dan zegt hij: “Wie daagt mij voor de rechter?”

Ook al heb ik geen schuld,
mijn eigen mond zal me veroordelen.
Ook al ben ik onschuldig,
hij zal mij schuldig verklaren.

Ik ben rechtschapen – maar mijn leven telt niet meer,
ik veracht mijn bestaan.

Hij maakt geen onderscheid, en daarom zeg ik:
“Onschuldige of goddeloze, beiden vernietigt hij.”

Als plotseling een ramp verderf zaait,
spot hij met de wanhoop van onschuldigen.

De aarde wordt gegeven aan de goddelozen,
het gezicht van haar rechters wordt bedekt.
Als niet hij dit doet, wie dan?

Mijn dagen gaan sneller dan een ijlbode;
ze vliegen voorbij zonder enige vreugde.

Ze spoeden langs als rieten boten,
als een adelaar die wegschiet naar zijn prooi.

Als ik zeg: “Laat ik mijn geklaag nu staken
en een vrolijker gezicht zetten,”

dan blijft mijn pijn me angst aanjagen
en weet ik: nooit verklaart u mij onschuldig.

Ik zal veroordeeld worden;
waarom zou ik nog vruchteloos verder zwoegen?

Al zou ik me wassen met sneeuw
en mijn handen reinigen met loog,

u zou mij in een put gooien;
zelfs mijn kleren zouden van me walgen.

Hij is geen mens, zoals ik,
anders zou ik hem kunnen antwoorden,
als we samen voor de rechter stonden.

Was er maar iemand die tussen ons rechtsprak,
die over ons beiden zijn gezag kon laten gelden.

Dan zou zijn hand mij niet meer straffen
en zijn verschrikking mij niet meer overweldigen.

Dan zou ik spreken zonder hem te vrezen –
maar nee, dat is mij niet vergund.

Ps.130

Een pelgrimslied.

Uit de diepte roep ik tot u, HEER,

Heer, hoor mijn stem,
wees aandachtig, luister
naar mijn roep om genade.

Als u de zonden blijft gedenken, HEER,
Heer, wie houdt dan stand?

Maar bij u is vergeving,
daarom eert men u met ontzag.

Ik zie uit naar de HEER,
mijn ziel ziet uit naar hem
en verlangt naar zijn woord,

mijn ziel verlangt naar de Heer,
meer dan wachters naar de morgen,
meer dan wachters uitzien naar de morgen.

Israël, hoop op de HEER!
Bij de HEER is genade, bij hem
is bevrijding, altijd weer.

Hij zal Israël bevrijden
uit al zijn zonden.