2Kor.4:16-5:10

Daarom verzaken wij onze plicht niet. Ook al gaat ons uiterlijke bestaan verloren, ons innerlijke bestaan wordt van dag tot dag vernieuwd.
De geringe last die we tijdelijk te dragen hebben, brengt ons een eeuwige luister, die alles omvat en alles overtreft.
Wij richten ons niet op de zichtbare dingen maar op de onzichtbare, want de zichtbare dingen zijn tijdelijk, de onzichtbare eeuwig.

Wij weten dat wanneer onze aardse tent, het lichaam waarin wij wonen, wordt afgebroken, we van God een woning krijgen: een eeuwige, niet door mensenhanden gemaakte woning in de hemel.
Wij zuchten in onze aardse tent en zouden willen dat onze hemelse woning er nu al over wordt aangetrokken.
We zijn er echter zeker van dat we ook ontkleed niet naakt zullen zijn. Noot dat we ook ontkleed niet naakt zullen zijn – Andere handschriften lezen: ‘dat we eenmaal bekleed niet naakt zullen zijn’.
Zolang we in onze aardse tent verblijven zuchten we onder een zware last, omdat we niet willen dat deze kleding wordt uitgetrokken; we willen dat er nieuwe over wordt aangetrokken, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden.
Hiervoor heeft God zelf ons gereedgemaakt, door ons de Geest als onderpand te geven.

Dus wij blijven altijd vol goede moed, ook al weten we dat zolang dit lichaam onze woning is, we ver van de Heer wonen.
We leven in vertrouwen op God; wat komen gaat is nog niet zichtbaar.
We blijven vol goede moed, ook al zouden we ons lichaam liever verlaten om onze intrek bij de Heer te nemen.
Daarom ook stellen wij er een eer in te doen wat God wil, zowel in dit bestaan als in ons bestaan bij hem.
Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder van ons krijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn leven heeft gedaan, of het nu goed is of slecht.